Thuis had ik de kat aandacht gegeven, een beetje opgeruimd en schoon gemaakt. Daarna was ik gaan schrijven. Dat onderbrak ik om nog even te bellen voordat het zo laat was dat de saxofonist vertrok om te spelen, of vroeg was gaan slapen.
“Heb je al gegeten?” vroeg hij.
Hij had gekookt en gewacht tot ik kwam. We hadden niets afgesproken, maar vorige weken was ik vaak bij hem langs gegaan na de kerk. Hij had me verwacht, maar ik was thuis gebleven en had nog niet gegeten.
“Ik zag je bezig daar, je zorgde voor water en je deelde brood. Diakenen hadden dat moeten doen, maar die dachten daar niet aan. Jij ging het op eigen initiatief doen. Beter hadden ze jou een functie gegeven.”
“Ik wil geen functie in de kerk. Voor mijzelf pakte ik al water om te drinken. Zoete drankjes irriteren mijn keel. Maar in de kerk bieden ze tegenwoordig niemand meer iets meer aan. Het is gierigheid en luiheid, gebrek aan empathie. Er zijn oudere mensen die moeilijk lopen. Die vroegen of ik ook voor hun water wilde pakken. Dat ze de sprekers geen water aanboden vond ik echt nalatigheid. Dus deed ik dat.”
Sinds de bestuurswisseling was het eten en drinken wegbezuinigd, hoewel ze daarvoor budget kregen van de moederkerk. Ook aandacht voor de gasten was volledig verdwenen. Met water uit de kraan en overgebleven broden van de voedselverstrekking, compenseerde ik dat een beetje, zonder dat het geld kostte.
“Ik zag je bezig en was trots op je. Maar als je water brengt aan de predikant, dan moet je een groot glas geven. En het glas hoort afgedekt te zijn. Zo hoort dat. Een diaken moet die taak krijgen, maar jij nam het initiatief. God ziet dat hoor. Die gaat je belonen. En die broden. Dat vond ik zo mooi, brooddeling, dat is bijbels. Het is jouw initiatief, zij deden dat niet. Ze kennen de bijbelteksten, maar handelen er niet naar.”
Ik had nog niet gegeten en hij had het eten klaar.
“Als je wil kun je komen eten.”
Ik sloot de computer af en stapte in de auto.
Mijn kat vond dat niet leuk. Liep me achterna. Ik stapte uit, aaide hem en zei dat ik weer terug zou komen. Hij ging zitten kijken hoe ik weg reed.
Zodra ik de auto geparkeerd had ging de voordeur op een kier open. Binnen had hij al een bord voor me klaar gezet.
“Wil je meteen eten of eerst koffie?” Ik koos voor koffie.
“Ze waren blij toen ze me zagen.” vertelde hij, ” Ze omhelsden me. Niemand verweet me dat ik lang niet was geweest.”
“Ze omhelzen mij ook. De enige die dat niet doet ben jij. Ik zie je vrolijk en hartelijk doen met anderen, maar daar doe je of ik een vreemde ben.”
“Ik heb naar je zitten kijken. Zoals jij je daar beweegt en initiatief neemt, ik vind het mooi. Ook zoals jij je kleedt. Je hebt meer klasse dan al die anderen.”
Het eten werd in de magnetron warm gemaakt.
“Ga je mee naar boven? Je kunt ook in bed eten. Ik neem nog een koffie mee. Wil jij ook?”
We aten, dronken en praatten.
“Ga je morgen nog naar de bijbelstudie?”
“Ja, ik heb beloofd het helemaal te volgen en dat geeft me ook inzicht in de manier waarop ze bijbelteksten uitleggen en gebruiken. Hun denken, de opvattingen. Dat wil ik weten. Dus ik ga wel.”
“Misschien ga ik morgen, maar volgende week niet meer. Wat jij doet is je eigen beslissing, maar het is niet voor mij. Die mensen liggen me niet.”
De predikant, waar hij die middag nog nadrukkelijk zijn instemming mee liet blijken, had ook opvattingen waar hij zich niet in kon vinden.
“Ik was het er ook niet mee eens, maar ik zag hoe jij enthousiast reageerde.”
“Dat is het. Ik wil niet onvriendelijk zijn. Ik doe mee, maar dat is schijn. Daar word ik een huichelaar net als die anderen. Ik mag niet zeggen dat ze niet geloven, maar het lijkt niet echt. En ik ga daar aan mee doen. Ik wil niet liegen. Dat is niet goed. God kun je niet bedriegen, die doorziet dat hoor.”
Ik bleef slapen en de volgende dag stond hij weer met twee bekers koffie in de slaapkamer te kijken hoe ik wakker werd.
“Goede morgen. Goed geslapen, mevrouw? Hier is de koffie. Wilt u ontbijt op bed?”
“Koffie graag. Brood eet ik straks beneden, anders krijg je kruimels in je bed.”
“Jawel mevrouw. Zoals u wenst. U denkt dat ik hier huisslaaf ben?”
“Hè, moet dat nou?”
“Nee, ik plaag je.”
Maar een grapje komt nooit uit het niets. Hij gaf mijn koffie aan. Ging zelf uit het raam staan kijken terwijl hij zijn beker leeg dronk. Beschreef iedereen die voorbij liep, hun hondjes, de auto’s en de onderlinge relaties. Tot zijn koffie op was en de mijne ook.
Hij liep naar beneden en kwam terug met een nieuwe beker koffie voor mij.
“En nu aandacht voor de almachtige.”
Deed de TV uit, pakte zijn bijbel, ging op bed zitten bidden en lezen.
Vertrok naar beneden, waar ik hem in de keuken bezig hoorde.
Met zijn eigen koffie en twee borden met brood en roerei, liep hij de slaapkamer in.
“Goed rechtop gaan zitten en niet knoeien.”
Hij ging opnieuw bidden en daarna aten we samen in bed.
Het was lekker. Gezellig en ontspannen.
Ineens zei hij: “Als je bidt voor het eten, moet je altijd bescherming vragen tegen vergiftiging. Je weet nooit wat een ander in je eten stopt. Daar moet je goed aan denken.”
(tekst © Vlierbloesem)
(Muziek © MIN.)
Wat een vreemde opmerking over dat vergiftigen van eten. Zijn gedrag vertoont af en toe vreemde verschijnselen. Ben geen psycholoog, maar doet mij vermoeden dat hij iets mankeert. Of dat aangeboren is of veroorzaakt door het ongeluk waarover gesproken word is natuurlijk voor een buitenstaander niet te beoordelen. Johmar
LikeLike